Het spoorzoeken zit in de mens. In de prehistorie moet dat al in ons genetisch materiaal als een vaste voetnoot zijn bijgeschreven. Toen was het nog een noodzakelijk kwaad voor de survival of the fittest: de schijf van vijf vereiste een dagelijkse portie vleesch of visch op het menu en daarvoor moest worden gezocht naar de “whereabouts der prooi”.
Dat spoorzoeken heeft vervolgens een enorme ontwikkeling doorgemaakt, die ik overigens nu even buiten beschouwing wil laten. Ik pik de spoorzoekevolutie liever weer even op aan het eind van de 19e eeuw, toen het een georganiseerde vorm kreeg die paste bij de toen geldende civiele normen, namelijk via de padvinderij (Baden Powell). Het spoorzoeken geschiedde in korte broek, op stevige schoenen en met bijpassende kniekousen met kwastjes. Op het hoofd werd de karakteristieke hoed-met-vier-gleuven gedragen. Het werd een vrijetijdsbesteding en mocht die het milieu enige schade aanrichten dan werd zij volledig (toen al) gecompenseerd met ideëele acties als “heitje voor een karweitje”.
Ook deze vorm van spoorzoeken ontwikkelde zich en nam een hele vlucht. Padvinders werden verkenners, verkenners werden scouts. Echter, de vorm hield geen gelijke tred met maatschappelijke ontwikkelingen. De individualisering van de mens bleek de dood in de pot voor de scouting te zijn, waar het ouderwetse groepsgevoel nóg altijd op nummertje één staat. En wie zit daar nu nog op te wachten? Neen, je onderneemt liever iets in je uppie of met wat vrienden of vriendinnen die je zelf voor de gelegenheid selecteert. Alleen wanneer je daar zin in hebt. En dat bij voorkeur niet in een uniform met zwiepende kwastjes, rammelende insignes en een gleufhoed.
Maar nogmaals, het spoorzoeken zit in de mens, dus zie, op de golven van de digitale revolutie ontwikkelde zich de laatste decennia een nieuwe vorm van spoorzoekertje. Het heeft een coole angelsaksische naam en hele digitale hulpmiddelen (computer, smartphone of gps) en het dondert niet of je er een spijkerbroek bij draagt, een zwembroek of een veel te groot regenpak. Het heet “Geocaching”. (spreek uit : “Dzjiejo-kesjing” ) Het is een buitensport of -spel waarbij je gebruik makend van genoemde apparatuur ergens een zogenaamde “cache” (verstopplaats) moet vinden. De organisatie achter Geocaching is Groundspeak, gevestigd in Seattle, Amerika. Maar de “caches” kunnen gewoon bij jou om de hoek liggen. Kijk als onnozelaar maar eens op de site https://www.geocaching.com/play/search en de schellen zullen je van de ogen vallen. Potverdorie, wat zijn er al veel mensen met deze ondergrondse sport bezig! Klik een kaart (https://www.geocaching.com/map ) aan en je zult zien dat ons land vol ligt met verstopte schatten die regelmatig bezoek krijgen van fanatieke geocachers.
Ook op en langs de Westfriese Omringdijk, die ik van haver tot gort dacht te kennen, ontdekte ik een jaren geleden dat er handenvol verborgen caches liggen. Vaak zijn het kleine waterdichte doosjes, maar het kunnen ook kleintjes (nano-caches) zijn waar alleen een rolletje papier (logboek) in zit. Na het verstoppen van zo’n schat maakt de plaatser via internet de locatie bekend aan andere geocachers. Anderen kunnen bij het vinden van de schat vaak voorwerpen ruilen en/of toevoegen. Fascinerend !
Nieuwsgierig naar deze onder-de-radar-en-schijnbaar-onder-mijn-neus-activiteit ben ik in de materie gedoken en heb tien jaar geleden de discipline geïntroduceerd bij mijn Deurloupervrienden. We hebben samen een geocache geplaatst langs de Westfriese Omringdijk, nadat we er eerst een goede Westfriese naam voor hadden gevonden : de skuildoôs .
De Doôs heeft eens in de paar jaar wat verzorging nodig gehad en ondertussen al meer dan 900 bezoekers getrokken. Vorig weekeinde meldde zich de 925e bezoeker : “ Team Dagsel war erfolgreich!” Duitsers ! Dan weet je dat de lente is begonnen.
Wordt vervolgd.
Bron: VKB – oktober 2009 – Padvinden zonder gleufhoed