Daar waar de Omringdijk nog een direct waterkerende functie heeft wordt de glooiing nog over grote strekkingen getypeerd door de aanwezigheid van grote natuurstenen. Ze werden noodzakelijk na de paalwormramp van 1731, toen veel houten verdedigingswerk verloren ging. Tot dan was het gebruik van natuursteen nog niet gebruikelijk. De zeewerende dijkstukken werden toen nog verstevigd met grote pakken wier, die door palenrijen bij elkaar werden gehouden.
In genoemd dramatisch jaar werden deze paalconstructies die de wierriemen bij elkaar hielden grootschalig ondermijnd door een klein beestje, de paalworm, die zich gangenstelsels in het hout vrat. De ramp was niet te overzien. De palen braken af en wierpakketten sloegen weg. Er werd vanalles bedacht om het hout te conserveren. Het leggen van natuurstenen in het talud bleek een dure maar adequate oplossing. De geïmporteerde stenen hadden hun oorsprong in Scandinavië en worden daarom "Noordse stenen" genoemd. Ze zijn behoorlijk uniek omdat je ze elders in Nederland nauwelijks vindt. Zelfs niet in de Alpen.
Lokaal worden de stenen wel "Kittels" genoemd. Vroeger deden de kinderen in Westfriesland spelletjes op deze keien. “Kaailoupen” bijvoorbeeld, waarbij ze als ware berggeitjes van steen naar steen gingen.
Bij een grootschalig dijkversterkingsproject (2007-2012) zijn in de Zuiderdijk om financiële redenen veel van deze stenen vervangen door goedkoper basalton.